Zaterdagmiddag op de Emmakade. Het kan niet, maar toch komt er over de Eerste Kanaalsbrug een auto aanrijden. Sneu, die is hier niet bekend. Heeft niet gezien dat het brugdek uitkomt op een verhoogd stuk bestrating met fietsstroken aan weerszijden. Iedereen mist wel eens een verbodsbord. Arme man, moet hij zometeen het hele stuk weer achteruit. Vergissing. Hij hoeft niet achteruit. Hij heeft dit vaker gedaan. Geroutineerd de voorwielen tegen de stoeprand, beetje gas erbij en hobbeldebobbel er overheen. Fietsers zoek het maar uit, ík moet hier langs.
Achter het stuur een irritant onverschillig, kauwgom kauwend hoofd, breder dan dat het hoog is. Een vet, volgevreten cliché van iemand die lak aan alles heeft, behalve aan zijn eigen driften en belangen. Ik wil woedend naar hem gebaren, maar dan schiet mij de afspraak te binnen die ik laatst met mezelf heb gemaakt. Ik bedenk: hij is vast een hele lieve zoon voor zijn oude moedertje. Misschien heeft hij wel een akelige ziekte, de stakker. Of hij is net zijn baan kwijtgeraakt na 28 jaar trouwe dienst.
Mijn ergernis verdwijnt als sneeuw voor de zon en mild gestemd, met de vredige glimlach van een boeddhist, fiets ik verder. Wel een paar minuten lang, tot op de rotonde waar fietsers toch echt voorrang hebben. Een lomp, hufterig stuk onbenul met meer aandacht voor de telefoon aan zijn oor dan voor de wereld om zich heen, komt met hoge snelheid de rotonde opjagen en heeft mij niet gezien. Mijn remmen redden me, stoom uit mijn oren, weg vrede. Als hij was gestopt, was ik hem aangevlogen. Zou de Dalai Lama weleens in een stad fietsen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten