Rietkragen en wilgen langs de oever. Een steeds grotere variëteit aan flora en fauna. Er zijn zelfs ijsvogels. Ik heb ze nog niet gezien, maar geloof het meteen. Ik prijs me gelukkig dat de kortste fietsroute naar mijn werk en de binnenstad via het Potmargepad loopt. Maar ook al was het kilometers om, dan nog zou ik hier langs gaan.
Op een mooie zomermiddag in het weekend ben ik op de terugweg naar huis, als ik een hard geluid hoor van ijzer op ijzer.
Het lijkt uit de bosjes rechts voor me te komen. Ik ga langzamer fietsen en zie voorbij de bosjes twee mannen die met een fiets bezig zijn. Een mooie fiets lijkt het, zeker geen wrak. Ze staan in een hoek naast de begroeiing, een paar meter van het pad. Het zijn wat ongure types. De een houdt de fiets vast, de ander is met een ijzeren staaf bezig. Hij ramt met de punt van de staaf ergens tegenaan. Ik kan het niet goed zien, maar het lijkt de plek van het ringslot. Dit deugt duidelijk niet.
Het lijkt uit de bosjes rechts voor me te komen. Ik ga langzamer fietsen en zie voorbij de bosjes twee mannen die met een fiets bezig zijn. Een mooie fiets lijkt het, zeker geen wrak. Ze staan in een hoek naast de begroeiing, een paar meter van het pad. Het zijn wat ongure types. De een houdt de fiets vast, de ander is met een ijzeren staaf bezig. Hij ramt met de punt van de staaf ergens tegenaan. Ik kan het niet goed zien, maar het lijkt de plek van het ringslot. Dit deugt duidelijk niet.
Even verderop staat een groep hangouderen op hun vaste plek: het bruggetje bij het tuincentrum. Zo dichtbij, dat ze het geluid wel moeten horen. Ze moeten gezien hebben dat de mannen kwamen aanlopen. De fiets waarschijnlijk met het achterwiel opgetild. Maar ze zijn druk in gesprek en schenken er geen aandacht aan. Er schuift hier wel meer raar volk rond. Nergens mee bemoeien is het beste.
Op een plek waar de fietsdieven me niet meer kunnen zien, bel ik de politie en vertel op gedempte toon wat ik heb gezien. De meldkamer zal meteen actie laten ondernemen. Ik fiets een paar straten door en kom op een eerder punt weer terug op het Potmargepad. Even kijken of ze er nog zijn. Vlot doorfietsend een snelle blik naar rechts. Ja hoor, ze staan er nog. Blijkbaar zijn ze klaar met de staaf. Ze kijken om zich heen en naar mij. Het lijkt me verstandig nu maar een grotere ronde te maken. Hopelijk komt de politie gauw.
Als ik na een paar minuten vanuit de andere richting nader, komt een agent op een mountainbike me tegemoet. Hij fietst de plek voorbij. Verderop spreek ik hem aan en vertel waar hij moet zijn. De hangouderen hebben hun gesprekken gestaakt en kijken nu allemaal naar ons. Helaas, de fietsdieven zijn inmiddels vertrokken. Er komt ook nog een motoragent aanrijden. “Hoe zagen de heren eruit?”
Op zo’n moment merk je hoe weinig je registreert van iemands uiterlijk. Eh, ze hadden allebei iets roods aan. Geen donker haar en ook niet kaal. Niet heel groot, maar ook niet klein. Niet opvallend slank of dik. Leeftijd? Nou, eh, niet jonger dan dertig en niet ouder dan vijftig. Hoewel, vijfenvijftig zou misschien ook nog wel kunnen. Daar kun je wat mee, als politieman...
Toch gaan ze zoeken. Naar twee mannen van onbestemde leeftijd, of misschien nu nog maar één. Met iets roods aan, op een fiets of lopend. De pakkans is niet groot, denk ik. Hoewel: opengebroken slot, ijzeren staaf? Nou ja, ik heb m’n best gedaan. En de hangouderen hebben weer wat te bepraten. Een vrouw die rondjes fietste en stond te bellen, en toen een politiebiker en zelfs een motoragent, op hún Potmargepad!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten